CARINA DE ROOIJ (OUD GASTEL 1963)

Read this text in English

Carina de Rooij ging als meisje uit het Brabantse Oud-Gastel naar de Academie voor Beeldende Vorming in Tilburg en ze nam zich direct voor om: “Die abstracte rotzooi nooit mooi te gaan vinden.” Maar tijdens een excursie naar La Grande Parade (de afscheidstentoonstelling van Edy de Wilde als directeur van het Stedelijk Museum in Amsterdam) in 1984, zag ze een schilderij van Georges Braque van een biljart. Braque had het niet realistisch geschilderd, maar juist in een geknakte hoek: “Maar daardoor kreeg je wel het gevoel dat je zelf aan de biljarttafel stond. Dat was een eye-opener, je kunt de realiteit dus ook schilderen alsof je hem zelf beleeft. Juist door het realisme los te laten, te fragmenteren, krijg je openheid in het beeld en wordt het niet eenduidig.”

Na haar afstuderen in 1987, maakte Carina de Rooij voornamelijk figuurstudies van badende mensen. In Water noemde ze deze serie met duidelijk herkenbare naakten in heldere kleuren. Halverwege de jaren ’90 raakten die figuren steeds meer gefragmenteerd tot een enkele borst, een kluwen benen, een homp vlees en werd het bad een omhulsel, een abstract kader voor al dat naakt. De verf ging meer druipen, werd gesmeerd of afgekrabd. De kleuren bracht ze terug tot kwetsbare huidtinten, oker- en aardetonen of zacht mosgroen.

Een opdracht voor het gemeentehuis van Halderberge in 2005 veranderde haar werk enorm. Tenminste, op het eerste gezicht. De doeken werden 3à 4 keer zo groot. Mensen maakten plaats voor fragmenten van bebouwde landschappen, een spoorbrug, lijnbus, vitrage, details van apparaten, straatverlichting, of de weerkaatsing ervan in glas. Alles hyperrealistisch geschilderd in allerhande grijstonen, geen enkele kleur. De vormen zijn concreet geschilderd, maar zo gefragmenteerd in de compositie gezet, en het gezichtspunt - het gevoel van perspectief - wordt zo verdraaid, dat je vooral in verwondering zoekt naar een houvast. “Waar gaat dit over? Wat zie ik?”, zijn vragen die direct bij je opkomen als je tegenover een schilderij van haar staat. En het is juist dat gevoel van ‘niet weten’, dat ze bewust zoekt in haar werk. Na een jarenlange pauze in het schilderen viel haar blik op een foto in de krant die haar man schuin tegenover haar zat te lezen. Ze vond het een prachtig beeld, onherkenbaar scheef en ondersteboven, maar prachtig. Toen ze dichterbij kwam en de krantenfoto normaal zag, was die schoonheid verdwenen. Dat moment van vertwijfeling, van ‘voor het eerst iets zien’, zonder het te kunnen duiden, dat zoekt ze sindsdien in haar werk.

In haar twee meter hoge doeken lijkt alles in beweging, uiteen te drijven. En toch is er samenhang. Die bereikt ze door die enorme beperking van kleuren en een streng opgelegd compositieschema van academische diagonalen, of een ritmische herhaling van ellipsen. Zo beweegt ze zich steeds tussen evenwicht en chaos, harmonie en dynamiek, realisme en abstractie.

Rebecca Nelemans